Dood doet leven
Toen de Nederlanders in de 17de eeuw aan hun verovering van Indonesië begonnen, zetten ze ook voet aan grond in Sulawesi, meer bepaald in de havenstad Makassar. De Makassaren wisten hen te vertellen dat er zo’n 300 km verderop ook een raar bergvolkje leefde, die ze een beetje neerbuigend omschreven als “To” (volk) - “raja” (berg). De Nederlanders - koele minnaars van alles wat meer dan 2 meter boven de zeespiegel uitsteekt - toonden 200 jaar lang weinig tot geen interesse in dit afgelegen en moeilijk bereikbaar gebied. Deze vier Belgen laten zich echter niet zo makkelijk afschrikken en dus springen wij op een mooie augustus-ochtend in Rammang Rammang in de auto voor een rit van 8u langs kronkelende wegen tot in Rante Pao, het hart van Tana Toraja, het land van de Toraja. Eindbestemming: Rosalina’s Homestay.
De eigenaar is de sympathieke Enos en Griet is hem op het spoor gekomen dankzij de documentaire “Last Days”, waarin Lieve Blancquaert op zoek gaat naar hoe verschillende volkeren en culturen omgaan met de dood. De aflevering over Toraja doet ons enerzijds twijfelen of we dat wel in ‘t echt willen zien, maar uiteindelijk wint de nieuwsgierigheid. De rit naar Rante Pao valt goed mee. De eerste 4u rijden we vlot langs zee en moskee (zonder overdrijven elke 200 meter) en pas in de tweede helft beginnen we vanaf Pare Pare te klimmen. Dat deden de Nederlanders uiteindelijk ook begin 1900, toen ze hun hoogtevrees overwonnen en de bergen introkken. Ze hadden schrik dat de islam hier teveel invloed zou krijgen en wilden snel nog even de Toraja - met hun zonderling animistisch geloof - tot het christendom bekeren. Aanvankelijk ging dat moeizaam, maar vandaag is de meerderheid in Toraja protestants. Tegelijkertijd zijn ze zich - dankzij de strijd tegen in eerste instantie de Nederlanders, vervolgens de moslims uit Makassar en ten slotte de Indonesische overheid (die het traditionele aluk to do lo geloof niet erkent als officiële godsdienst) - zeer bewust van hun identiteit en hechten ze veel belang aan oude tradities. Dat doen wij ook, dus als we hier na een lange autorit toekomen, is het eerste wat we doen een restaurantje zoeken met toast avocado en spaghetti op de kaart. Volgende keer moeten we die wereldreis toch gewoon naar Italië plannen. Kanaa Toraya Coffee is gelukkig een heel gezellige plek, ligt op wandelafstand en heeft een menukaart op maat van Gezin Genoeg Rijst Guns. Allen daarheen!
Enos zal ons twee dagen meenemen op tour door Toraja, waar het leven wordt gedomineerd door de dood. Alles staat in ‘t teken van de ceremonie die wordt gehouden wanneer iemand sterft. We blijken hier op het juiste moment te zijn, want juli-september is “ceremony-season”. Ik vraag of ze hier dan allemaal hun einde zo zorgvuldig plannen, maar dat hoeft niet per se: mensen sterven zoals overal gewoon het hele jaar door, maar de doden worden meestal nog een tijdje thuis bewaard (geïnjecteerd met formol, tegen de geur). Opa of tante is in die fase officieel ook nog niet dood, maar “sick”, soms weken, maanden, tot zelfs een jaar. Het geeft tijd om afscheid te nemen, zegt Enos en om de ceremonie te plannen. Juli-september is “dry-season”, met relatief weinig regen. Tegenwoordig valt dat ook gewoon handig samen met “holiday-season”. Er zijn naar schatting een miljoen Toraja’s, maar slechts zo’n 400.000 daarvan wonen in Tana Toraja zelf. De rest is uitgeweken, voornamelijk naar Papoea of Kalimantan, waar ze meestal in de mijnbouw of oliesector werken. Daar verdienen ze goed hun geld en dat is nodig, want naar zo’n ceremony neem je niet zomaar een bloemetje mee. In Toraja draait het allemaal om buffels.
We zien ze met tientallen staan op de traditionele Bolu-markt, vastgehaakt met een neusring, in alle maten en vormen, sommige met blauwe ogen. “Blue eyes is more worth!”, zegt Enos, om vervolgens bij elke “buffalo” de prijs te duiden. “This one is like Lamborghini, 200 million rupiah’s!” Omgerekend €100.000. Als je bedenkt dat ze hier maandelijks gemiddeld tussen de €200 en €300 verdienen doet dat de wenkbrauwen fronsen, maar hij meent het: in Toraja meet je status aan de hand van de hoeveelheid buffalo’s die worden geofferd tijdens een ceremonie. Sinds de Nederlanders hier het klassensysteem hebben afgeschaft, zijn ceremonies niet langer exclusief voor de adel en kan ook Toraja-met-de-pet meedoen. Die wil uiteraard graag laten zien dat hij goed boert, daar in het verre Papoea. “Complete ceremony is minimum 24 buffalo’s”, legt Enos uit. Met geloof heeft dat niet veel meer te maken, ‘t gaat grotendeels om aanzien. De dode zelf heeft ook weinig in de pap te brokken. Opa wordt niet gevraagd of hij dat allemaal een goed idee vindt, of hij recent een lidkaart van GAIA heeft aangeschaft en welke liedjes er op zijn komende ceremonie moeten worden gespeeld. ‘t Zijn de nabestaanden die alles voorbereiden, de buffels kopen (“Big family is more childeren, so more buffalo!”) en de uitnodigingen versturen. De buffels op de markt staan hier soms wel een maand te koop, dus ‘t is niet dat ze tussendoor naar de wei mogen gaan grazen. Ze hangen vast met een ring in de neus, zodat ze hun hoofd rechtop moeten houden en sterkere nekspieren krijgen (ook dat vergroot hun waarde). Geen idee wat ze ervan denken; hun blik - “waddist, heb ik iets van u aan?” - verraadt weinig, maar comfortabel ziet het er niet uit. ‘t Zijn echter vooral de varkens die op de dierenwelzijn-gevoelens werken.
Je leest er minder over en ‘t wordt in Toraja-documentaires vaak ook als een fait-divers verteld, maar jongens, die varkens, dat is echt triestig. De familie zelf offert buffels, de vrienden en genodigden brengen varkens mee. Die kopen ze ook hier, op de markt. Met hopen op mekaar gepakt in kleine stalletjes, tot daaraan toe. Maar als zo’n varken verkocht is, wordt dat (levend!) vastgebonden op 3 houten bamboelatten en zo getransporteerd, vanop de markt tot op ‘t feest. Ik weet niet of ze intelligenter zijn of enkel mondiger dan de buffels, maar ze laten alleszins horen dat ze het er grondig mee oneens zijn en krijsen de boel bij mekaar. We kijken er vol ongeloof naar, maar de Toraja kuieren ertussen alsof het niets is. ‘t Is een op z’n zachtst gezegd bevreemdende ervaring, deze extreme market, part 2 (zie Tomohon). Gelukkig blijven we er niet te lang en slaan we een straatje in naar het mooiere en rustigere deel van de markt, waar we tussen de koffie en de groenten al dat dierenleed wat proberen vergeten.
Enos rijdt ons de bergen in rond Rante Pao en we houden halt in Palawa, waar we de traditionele Toraja-huizen bekijken, de tongkonan, met de kenmerkende zadelvormige daken. ‘t Is niet helemaal duidelijk waarom ze die vorm hebben; sommigen beweren dat ze doen denken aan de hoorns van de buffalo, anderen zeggen dat ze lijken op een boot, omdat de voorvaderen van de Toraja ooit via schepen vanuit het vasteland van China tot hier zijn gekomen. De daken waren oorspronkelijk van bamboe, maar worden nu meestal in metaal gemaakt. Recht tegenover elke grote tongkonan staat er een kleinere versie, die dienst doet als rijstopslag-plaats. Ze staan zo ongeveer per 4 of 5 en kijken uit op een soort centraal plein; een beluik, maar dan in ‘t groot te midden van de jungle. Elke familie of clan heeft z’n eigen “straatje” en waar we aanvankelijk nog denken dat Palawa een restant is uit het verleden, wordt het tijdens de verdere rit door de bergen vrij snel duidelijk dat te Toraja-cultuur springlevend is: we zien de tongkonan-villages echt overal en er wordt actief aan gewerkt, de daken worden gerestaureerd, de gevels gegraveerd. De tongkonans worden doorgegeven van generatie op generatie, maar wonen doen de Toraja er meestal niet meer in. In Palawa mogen we eens binnenkijken en Griet vindt het “nog wel çava geriefelijk”, maar de meeste Toraja zien blijkbaar net zoals ik slechts 3 kamertjes zonder keuken en badkamer, dus tegenwoordig bouwen ze er een iets normaler huis achter of wonen ze in de stad. Een oud vrouwtje probeert ons smekend een sarong te verkopen bij het buitengaan, maar we schudden van neen. Griet ziet iets verderop een ander oud vrouwtje en koopt met 2 poppetjes en een scheve getimmerde mini-tongkonan alsnog haar schulgevoel af. Dat wordt een nieuwe nike-tas binnenkort.
We eten iets met een prachtig uitzicht over de valei met rijstterrassen en villages en rijden verder de bergen in, met een stop bij de stenen grafheuvel Loko Mata. Eens de ceremonie voorbij is worden de doden begraven in de rotsen. De grafkamers worden met de hand uitgehouwen in de massieve stenen en voorzien van deurtjes met een slotje erop en soms een portretfoto van de bewoner. Families die “complete ceremony” gedaan hebben mogen de overledene eren met een tau tau, een houten standbeeld. “But ONLY when complete ceremony!”, dus wees maar zeker dat de buffalo’s geturfd worden. ‘t Is een bijzonder zicht, die houten popjes op een rijtje die je vanop hun tribune in de rotsen vanuit het hiernamaals aanstaren. De recentere tau tau’s zijn op basis van foto’s nogal kitscherig gemodelleerd naar hun ooit levend evenbeeld, de oudere (en mooiere) zijn gewoon houten mannetjes of vrouwtjes. Er staat geen naam bij en ook geen datum; ze worden samen gezet per familie of clan, maar de achterkleinkinderen hebben geen idee meer wie de overgrootmoeder was. Aan conservatie doen ze niet. Onderaan de rotsen is het ook een grote rommelboel. ‘t Ligt er vol met pancartes met scheve lettertypes en vage foto’s van de doden, die ooit als een soort reclameborden werden meegedragen naar de graven en daar dan werden gedumpt, samen met de houten gondels waarin de kisten werden vervoerd, sigaretten, kleren, plastic waterflesjes en andere “offers”. Zo ongeveer om de 3 jaar worden de doden ook naar buiten gehaald en krijgt de mummie nieuwe kleren. Zo’n ceremonie heet een manene en ook die kan je live bijwonen als je wil, maar iets dat je uitspreekt als “ma nee nee”, dat slaan wij vriendelijk over.
We rijden terug naar de homestay langs verschillende rante’s. Dat zijn Stonehenge-achtige cirkels van grote, soms wel 3 tot 4 meter hoge megalieten, ook ter nagedachtenis van de overledene. Vroeger werd hier naast de grote begrafenisceremonie soms nog een tweede ceremonie gehouden, maar dat vindt de kerk tegenwoordig niet meer zo tof. Ik vraag Enos of de Toraja ook echt gelovig zijn, of ze christendom enkel pro forma hebben aangekruist bij de volkstelling, maar hij verzekert me: “oh yes, church on sunday is quiet full”. En in de zondagsmis heeft mijnheer pastoor dus blijkbaar laten weten dat massaal buffels en varkens slachten allemaal goed en wel is, maar ritueel rond wat stenen dansen: dat gaan we niet meer doen he, vrienden. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. We verzetten onze zinnen wat door in de namiddag een beetje te homeschoolen en ‘s avonds nog eens te gaan eten bij Kaana Coffee. De spaghetti valt daar deze keer bij 1 gezinslid wat minder in de smaak (of ‘t waren toch de blikken van de buffels) en Robin mag zich officieel de eerste zieke van deze reis noemen. Alsof dat nog niet genoeg zum kotzen is, hebben haar knettergekke ouders de dag erop ook nog eens uitgekozen om zo’n begrafenisceremonie bij te wonen.
We twijfelen de volgende morgen uiteraard wat we zouden doen. Robin lijkt een beetje beter, maar zelfs met een sterke maag is dit niet evident. Tegelijkertijd is het ook wel een beetje once in a lifetime en een van de redenen waarom we hier zijn natuurlijk. Enos verzekert ons dat de eerste dag van de ceremonie de mooiste is en dat ze pas op dag 2 de buffels slachten. Dat willen we sowieso niet zien, dus toch echt liever vandaag dan morgen. We overleggen met Robin en proberen haar wat te sussen: als ‘t echt niet gaat en ze wil naar huis, dan moet ze ‘t zeggen en keren we om. En ze mogen zoveel “Achter De Schermen” podcasts luisteren als ze maar willen. Sam houdt de moed erin en sleurt haar zus er mee door; ‘t zijn dappere kinderen, hadden we dat al gezegd? De bonte fanfare krijgt bovendien nog een extra lid, want we worden last minute vergezeld door Maaike, een dertigjarige Duitse die al een maand of 4 alleen reist, maar ergens onderweg haar gids voor vandaag is kwijtgespeeld. Ze vraagt of ze kan meeliften en ik leg uit dat de kans bestaat dat we na 10 minuten rechtsomkeer moeten maken, maar veel keuze heeft ze niet, dus hop, extra stoel dabei und weg sind wir: 1 assertieve Duitse in de koffer, 2 twijfelende ouders met tussen hen een ziek kind op de achterbank en het tweede kind vooraan, naast een gids die zich waarschijnlijk stilaan afvraagt of hij niet beter een ander beroep had gekozen.
De ceremonie gaat door in de Turunan-village, op een uurtje rijden van de homestay, gelukkig voor Robin niet via al te kronkelige bergbaantjes. Rond de tongkonan-huizen hebben ze uit bamboe tijdelijke stalletjes gebouwd, die allemaal een nummer gekregen hebben om aan te duiden waar familie, vrienden, vage kennissen, Belgen, verdwaalde Duitsers en andere toeristen mogen plaatsnemen. De vastgebonden en schreeuwende varkens liggen her en der verspreid. Griet moet er meteen van huilen, Robin gaat in survival-modus en sluit zich af voor het hele gebeuren. In ons stalletje komt de familie ons welkom heten en krijgen we koffie, thee en wat koekjes. Er is echt heel veel volk en ‘t begint me te dagen dat dit een beetje het equivalent is van een braderie bij ons. Er heerst allerminst een begrafenisstemming en ‘t is ook niet dat het allemaal heel sacraal verloopt. ‘t Gaat om verbinden, om mensen samenbrengen, eten, drinken, babbelen, lachen. Familie (en iets uitgebreider: dorp/clan) is het fundament in de Toraja-samenleving. Ergens is die collectieve gedachte natuurlijk heel mooi, maar dat wil ook zeggen dat er weinig plaats is voor individuele stemmen, vertelt Enos ons later: kinderen worden niet geacht (kritische) vragen te stellen of nieuwsgierig op onderzoek te gaan naar waar die tradities vandaan komen, wat de symboliek is of hoe ze evolueert. Ze leren het ook niet op school, het is wat het is, “don’t ask questions!”, zegt hij en hij gooit er het teken van een veeg rond de oren achteraan.
We zijn getuige van een heel bizarre mengelmoes van invloeden. De huizen, de symbolen, de offers en de opbouw van de ceremonie stammen duidelijk uit een ver verleden en ‘t is zot om daar vanuit 2025 te kunnen binnengluren. Maar ‘t is geen krampachtige re-enactment zoals we dat bij ons misschien zouden doen, ‘t is iets heel levend van hier en nu. De ceremoniemeesters brullen alles aan mekaar door een overstuurde micro die over het hele plein versterkt wordt, alsof ze de winnende bingo-getallen voorlezen. Ondertussen paffen ze zich te pletter (iedereen hier trouwens), maken ze filmpjes of scrollen ze op hun iPhone. Ze zijn met vier vandaag, “normally only one, but almost end of ceremony season, so they want to make money.” In een paar woorden Engels heten ze ook “all tourists and all people from Australia and Spain and Italy and other countries welcome, thank you perry perry perry mitsh.” Ze vinden het ook totaal niet erg dat wij ertussen lopen. We moeten geen inkom betalen, alleen een slof sigaretten meebrengen als offer/cadeau voor de organiserende familie. Ze doen vandaag ook de traditionele dans en gezangen, waarbij de vrouwen met bamboestokken percussie spelen. Dat is echt prachtig en brengt eindelijk een moment van wat rust en stilte. Lang duurt dat niet, want in de weide achter ons zijn ze alvast begonnen met de cadeautjes te slachten. Op zich doen ze dat “snel” (met een scherp mes de keel over), maar een dierenrechten-prijs gaan ze er niet mee winnen. Ze villen en versnijden het vlees (met een bunzenbrander) en verdelen het ter plekke; er wordt een hele boekhouding bijgehouden wie wat mee naar huis krijgt. Ze proberen dat gelukkig een beetje uit ‘t zicht te doen, namelijk recht onder ons stalletje, waardoor we het weliswaar niet kunnen zien, maar wel horen en ruiken… En dan moet de buffel nog komen.
“Maybe they kill one buffalo today”, zegt Enos. We zien er twee staan tussen de mensen; ze lijken heel rustig, eentje vleit zich met z’n kop tegen z’n verzorger aan. “Or yes, maybe two.” Ok dan, Enos, thanks for the heads-off, ik bedoel heads-up. Nadat alle cadeaus overhandigd zijn en iedereen verwelkomd is, wordt de overledene in een prachtig versierde kist op de tweede verdieping van de tongkonan gezet. Vanaf beneden geven de mensen commentaar, ze lachen en sturen bij: beetje meer naar links, omgekeerd, nee, de kader met de foto staat niet waterpas, haha, zie ‘m daar hangen, rechts wat hoger, hoger, hoger, ja, prima! En plots, voor ik ‘t goed en wel besef, staat de buffel aan de centrale paal midden op ‘t plein. Ik zie iemand met een groot mes dichterbij stappen en ik draai instinctief m’n hoofd weg. Als ik terugkijk ligt het massieve beest al op de grond. Oef denk ik, dat ging relatief snel en pijnloos, maar als ik beter kijk merk ik dat de buffel nog een lange doodstrijd levert, terwijl de verzorger ondertussen al met het tweede, kleinere exemplaar komt aangewandeld. Het dier oogt heel rustig aan de hand van z’n baasje en pas nét voor het fatale moment lijk je een soort verschrikking en verwarring in de ogen te zien, alsof het ineens lijkt te beseffen: hola, vriend, wat zijn we van plan? Rondom rond staan toeristen met de hand voor hun mond te kijken, sommigen filmen en nemen foto’s, ik weet eigenlijk niet zo goed wat ik moet doen, maar probeer het toch ook vast te leggen, tegen beter weten in. Griet komt ook eens kijken en ook Sam is wel benieuwd. Robin is locked out en houdt zich in stilte bezig door op Griet haar gsm alle apps op een andere plaats te zetten. De locals blijven er heel rustig bij, geven commentaar over hoe sterk het dier wel is en steken nog een sigaret op. ‘t Is echt een surreëel tafereel. Eens ook de tweede buffel geofferd is, hebben we ‘t wel een beetje gehad. “Robin wil graag naar huis nu.” Dat treft, ik ook; Maaike, wir reinigen hier unseren Schaufel abf! Ze bezorgt ons als dank voor de lift nog een aantal prachtige foto’s (de close-up van de buffel hierboven) en een filmpje van het moment van de slachting, op verzoek te bekijken tijdens een bordje gemengd in Café Congé.
Omdat we in de buurt zijn, houden we op de terugweg nog halt bij Suaya - een koningsgraf - en Tampang Allo, een natuurlijke grot die dienst deed (en nog altijd doet) als grafkamer. Dit graf is ouder, de doodskisten zijn versleten, soms vermolmd en kapot, waardoor de botten en skeletten als het ware terug een eigen leven zijn gaan leiden en links en rechts bijeengepuzzeld liggen te slapen. Alsof je rondwandelt op het pirateneiland in een pretpark, alleen met échte skeletten en doodshoofden. Dat lijkt luguber, maar zo voelt het eigenlijk niet; na de aanval op de zintuigen tijdens de ceremonie hangt hier op een bepaalde manier een heel ingetogen sfeer. Sam en Robin zal het worst wezen, zij blijven hier aan de ingang zitten en hebben nu wel genoeg graven gezien. ‘s Avonds eten we bij gebrek aan andere opties nóg maar eens in Kaana Coffee, zeer tegen de zin van Robin, die vermoed dat ze daarvan ziek geworden is. Misschien had ze wel gelijk, want na deze avond heb ik het vlaggen. Of misschien waren het ook nu weer de blikken van de buffels, l’histoire se repète. Toraja is een bijzondere plek. Zó ver verwijderd van wat wij bij ons “normaal” noemen, maar als ik dit een week later in Darwin schrijf tussen een hoop obese bejaarden die zich tijdens een all inclusief breakfast te pletter fretten aan bacon en saucage, weet ik niet meer zeker of het zoveel beter is als je de varkens niét hoort en ziet. We gaan het niet romantiseren, maar de heel tastbare (en voor ons ongemakkelijke) connectie tussen dier en mens en leven en dood is echt een unieke ervaring.
We sluiten Toraja af met een brommertochtje langs de 3 laatste graftombes, Lemo, Londa en Kete Kesu. ‘t Is een druilerige dag, maar we vinden in het zadel van de brommer uit-ste-ken-de waterbestendige, fotogenieke regenkledij. In Lemo wandelen we door tot achter de grafheuvel en belanden daar in een winkeltje waar tau tau’s worden gemaakt. We zien er eentje waar we onmiddellijk allebei helemaal weg van zijn en besluiten - tot groot onbegrip van Sam en Robin - het houten mannetje van om en bij de 40cm en een kilo of 8 als derde kind mee te zeulen in onze Nike-tas. ‘s Middag eten we in het Toraja Heritage, een hotel dat eigenhandig het begrip “vergane glorie” herdefinieert. Een gigantische plek met minstens 100 kamers, slechts 2 verdwaalde Portugezen als gast, een zwembad met stilstaand water, maar wel alles op de menukaart beschikbaar, zelfs - Robin kan haar ogen niet geloven - pasta pesto! Al is die helaas (weerom) niet om over naar huis te schrijven. Dat eten hier in Sulawesi, ‘t is behalve in Bunaken een - komt ie - beproeving geweest. We eten uiteraard vooral mie en nasi goreng, maar elke poging om eens van de standaard Indonesische keuken af te wijken, mislukt spectaculair. Op aanraden van Enos gaan we voor ons laatste avondmaal naar Aras 2 (de halal-versie van Aras 1), “because they have pizza!” Na heeeel lang wachten krijgen we een vel veel te kort gebakken deeg op een houten plank met als topping een gigantische hoeveelheid gesmolten kaas, kort gebakken ajuintjes en ranzige rode pepers. Gelukkig verkopen ze er ook juwelen (because why not), dus Sam wandelt er toch heel blij buiten met een pre-verjaardagsring. Morgen is het 27 augustus en wordt ze 14, tijd om Toraja achter ons te laten en een ceremonie te houden om het leven te vieren. Hoera!