Gibbons in the rain

We laten de zee van Mui Ne samen met de Russen achter ons en rijden naar Cat Tien, een nationaal park ten noorden van Ho Chi Minh, op zo’n 220 km van Mui Ne. Normaal gezien zouden we meteen doorsteken naar Da Lat, maar het vooruitzicht om in Cat Tien nog eens wakker te worden met het prachtige geluid van zingende gibbons is te aanlokkelijk, dus we gaan voor een kleine omweg. We vergelijken de homestays, die zich zoals wel vaker bij nationale parken en jungles allemaal in hetzelfde straatje bevinden, grenzend aan de ingang van het park. ‘t Is moeilijk kiezen, maar uiteindelijk vindt Griet Homestay Dat Viet, een prachtig huisje aan de rivier, met zicht op het nationaal park. Het krijgt zowaar een 10 op booking.com en dat is altijd een beetje verdacht, zeker omdat er slechts 18 reviews zijn gegeven. Die zien er echter allemaal redelijk authentiek uit en we blijven er sowieso maar 2 nachten, dus we wagen het erop. Bij gebrek aan openbaar vervoer regelen we een chauffeur die ons in de gietende regen door de bergen van Mui Ne naar Cat Tien voert. Hij heeft een fancy auto, maar dat mag ik van Griet nooit te luid zeggen, omdat ze denkt dat dat een soort codetaal is voor: geef maar ne keer goed gaze, vent! Misschien heeft ze wel gelijk, want ik zeg het dus niet en de man rijdt wellicht daardoor echt super rustig. We zouden ‘m zo nog een keertje boeken, ware het niet dat hij sporadisch een neushaar uit z’n reukorgaan snokt en om een onverklaarbare reden bij wijlen stevig begint te smekken alsof er een stukje koriander tussen z’n tanden vastzit. Maar goed, veiligheid voor alles.

Bij aankomst in Cat Tien valt de regen nog altijd met bakken uit de lucht en de oprit van Homestay Tien Op Tien blijkt ook nog under construction, waardoor er weinig anders opzit dan te parkeren onder het afdak van de buurvrouw, die het hele spektakel met Vietnamese achterdocht gadeslaat. Na een tijdje komt een vriendelijke medewerker ons met 2 paraplu’s escorteren naar ons huisje. Hij vervoert onze bagage op z’n brommertje, draagt die tot bij ons op de kamer en verdwijnt dan weer. De kamer is ruim en proper, de airco werkt (ongeveer) en het zicht is prachtig. Overal rondom rond is glas, waardoor we uitkijken op de jungle en de rivier en alle andere kamers ook uitkijken op ons kletsnat ondergoed. Gelukkig blijken we de enige gasten te zijn, dus we kunnen de gordijnen schaamteloos open laten.

Wanneer we na een half uurtje zo wat zijn opgedroogd, besluiten we toch eens te gaan kijken bij de receptie. Daar zit alleen een klein jongetje met lego te spelen achter de computer. We informeren eens of z’n parents misschien home zijn upstairs en hij knikt en geeft waarschijnlijk ook ergens een onzichtbaar signaal, want 5 minuten later staat dezelfde vriendelijke medewerker van onze bagage beneden. De man blijkt ook de eigenaar te zijn, althans, dat vermoeden we. We weten het eigenlijk nog altijd niet zeker, want het lijkt alsof hij voor het eerst in z’n leven gasten ontvangt. Omdat hij geen woord Engels spreekt en ook nog nooit van Google Translate heeft gehoord, belt hij onmiddellijk z’n zoon via Instagram, die ons vanachter ‘t stuur van z’n auto vertelt dat hij eigenlijk geen idee heeft waarom z’n vader hem te midden van ‘t spitsuur nodig heeft. “Did you have any questions?” Wel euh, yes, wij zijn hier net gearriveerd en dachten misschien te moeten inchecken? “Oh, yes, let me talk to my dad, please!” Een paar telefoonestafettes later heeft de vermoedelijke eigenaar onze vier paspoorten voor z’n neus (verplichte kost hier in Vietnam in elk hotel), die hij bij gebrek aan kopieermachine of fototoestel dan maar een voor een begint over te schrijven. We krijgen de code van de WIFI en ik word ook vriendjes met de zoon op Instagram, mochten we in de nabije toekomst nog vragen hebben. Dat komt van pas, want wanneer we ‘s avonds in het straatje iets gaan eten, blijkt bij terugkomst de poort van Homestay 18 Reviews potdicht. Het nochtans redelijk urgente bericht “We went out to eat something and we’re back, but your dad locked the gate. Can you ask him to open?” blijft echter tot de volgende ochtend op ongelezen staan. Gelukkig heeft Griet via Whatsapp nog contact met een of andere nephew die wel wakker is en de conciërge (die tevens de vriendelijke medewerker alsook de eigenaar is) kan verzoeken om even z’n enige gasten binnen te laten.

De volgende ochtend worden we rond half 6 gewekt door het heerlijke knettergekke gefluit van de gibbons. Je kan ook nóg belachelijk veel vroeger opstaan in de hoop ze via een gegidste tour niet enkel te horen, maar ook te zién. Die kans is echter sowieso klein, de tour is duur en de reviews zijn matig, dus we besluiten voor de DIY aanpak te gaan. De kok, de conciërge, de medewerker en de eigenaar bereiden ons ontbijt (bahn mi met ei), maar ze zijn alle vier stomverbaasd dat we daar ook graag iets bij willen drinken. Ze springen op de brommer en komen vijf minuten later terug met koffie en juices van in ‘t supermarktje naast de deur. Ze doen hun best, zoveel is zeker, en wij moeten er vooral goed om lachen. We pakken ons junglestyle stevig in tot we er zoals het hoort volstrekt belachelijk uitzien: schoenen met hoge kousen, over een lange broek getrokken, met daarin een truitje met lange mouwen en daarboven een regenjas om het af te werken. Alles tegen de muggen en vooral tegen de bloedzuigers. Ik heb gelezen dat het hier vol zit en sinds Robin er vorige reis eentje in haar navel had, kan je niet voorzichtig genoeg zijn. Onderweg naar het overzetbootje (de brug zijn ze nog aan ‘t bouwen) passeren we de loopjongen van onze homestay, die na z’n drukke ochtendshift een koffietje zit te drinken in de plaatselijke bar. Zichtbaar gegeneerd vergezelt hij ons tot bij de ticketstand om duidelijk te maken dat zijn gasten in de beste omstandigheden moeten worden overgezet.

In het park zelf is het wat je verwacht van een door de government uitgebaat national park: het aantal aanwezige medewerkers is omgekeerd evenredig met hun enthousiasme. We slagen er bij de receptie nog net in om de volgende ochtend alvast een tour vast te leggen bij Go East, het opvangcentrum voor mishandelde en verwaarloosde primaten (ook een manier om gibbons te zien), maar een plannetje van het park of waar we ergens water kunnen kopen: zoek het maar uit. Gelukkig heb ik dat op voorhand al een beetje gedaan en heb ik ergens gelezen dat we fietsen kunnen huren om op een verharde weg naar verschillende stukjes van de jungle te rijden. We krijgen ze van een man die druk bezig is met YouTube-shorts te kijken, haastig een papiertje invult en vervolgens naar een fietsenstalling met honderden fietsen wijst. Die zijn allemaal even krakkemikkig, maar de banden staan stevig en de ketting blijft erop liggen, dus weg zijn we!

We stoppen achtereenvolgens bij een kort wandelpad naar een indrukwekkend grote vijgenboom, een waterval in de rivier en een waterval over de weg. Gelukkig staan er wat locals aan de overkant die teken doen dat het de bedoeling is om erdoor te fietsen. Voetjes in de lucht en gaan! Dat lukt maar half, dus de rest van de dag doen we met grotendeels doorweekte schoenen. Onderweg moeten we ook al eens halthouden omdat ik een kriebel voel op m’n buik en de eerste bloedzuiger van me af mag pietsen. ‘t Zijn van die kleintjes en voorlopig zitten ze ook niet in m’n navel, dus dat valt al bij al nog mee. Iedereen voelt het vanaf dan ineens overal jeuken, maar de rest blijft voorlopig gespaard. Ik vind er later op de dag nog een op m’n rug en ‘s avonds in het hotel zelfs een op m’n teen. Hoe die diertjes door een schoen en twee paar kousen heen geraken is me een raadsel, maar ik ben al lang blij dat ze beestenmagneet Robin deze keer ongemoeid laten.

Na 9 kilometer fietsen en nog een tussenstop bij een al even indrukwekkende boom, komen we uiteindelijk aan bij de hoofdwandeling van deze tocht: een 5 kilometer-trek naar Crocodile Lake. ‘t Is een mooi pad doorheen de jungle, waar we af en toe eekhoorns, salamanders, een indrukwekkende mierenkolonie en zelfs een kleine slang zien passeren. Op de weg terug vermijden we met meer geluk dan kunde ook een gigantische schorpioen. Gibbons laten zich niet zien, maar we spotten wel een keertje een groep makaken in de bomen verderop. Na een goed uur stappen komen we vanuit een dichtbegroeide jungle plots uit bij een prachtig meer. Er staat een huisje waar je zelfs kan overnachten en na enige aarzeling antwoorden de twee vriendelijke Vietnamezen toch “noodlesoup?” op onze vraag of we hier misschien ook iets kunnen eten. Ze vragen om onze schoenen uit te doen en we installeren ons aan een tafeltje met uitzicht over het meer. Al snel spotten we twee indrukwekkende Siamese krokodillen die dreigend aan de oever liggen. Ik ga - op m’n kousen - iets dichterbij kijken op de houten steiger, maar de echte fun begint pas als er een groep Vietnamese toeristen arriveert en de eigenaar een grote emmer visvoer in het meer kiepert. In Australië zouden ze het nooit doen, maar ‘t is stiekem heel cool om die beesten eens in actie te zien. Sam en Robin komen het ook van wat naderbij beschouwen, Griet blijft boven zitten. Iemand moet ten slotte op de sjakosjen passen.

Ook de volgende dag zijn we vroeg uit de veren. Voor we hier rond de middag vertrekken, hebben we immers nog ons bezoek aan het opvangcentrum gepland. Een bootje voert ons op de rivier naar een klein eilandje tegenover de jungle. De vriendelijke gids verontschuldigt zich omdat het nog maar eens keihard aan het regenen is en hoewel ik niet twijfel aan haar goddelijke capaciteiten, lijkt ‘t niet meteen alsof ze er veel kan aan doen. Ze leidt ons rond en vertelt over de werking van het centrum. Ze vangen hier vier soorten primaten op: gibbons, langoeren, zwartscheendoeken en plompe lori’s (namens die laatste twee soorten wil ik bij deze graag een klacht indienen bij de bevoegde instantie voor de volstrekt belachelijke vertaling van black shank douc en slow lori). De primaten zijn vooral afkomstig vanop illegale markten, waar mensen ze kopen (en vervolgens vaak compleet verwaarlozen) als huisdier. Vaak zijn ze helemaal ondervoed of verzwakt, waardoor het een tijdje duurt vooraleer ze terug in het wild kunnen worden uitgezet. Ze leren de beestjes weer sociaal zijn en laten ze op krachten komen in een (naar onze mening vrij kleine) kooi, maar vanaf phase 2 mogen ze wel volledig vrij rondslingeren op het eiland, alvorens ze in phase 3 finaal terug in de jungle worden gedropt. Sinds 2003 hebben ze er zo 73 terug in het wild vrijgelaten. We stellen veel vragen en ‘t is duidelijk een mooi initiatief, waarvan de dagelijkse werking ook bijna volledig in handen is van de local minorities hier. We mogen niet te dichtbij komen (‘t is geen circusshow), maar kunnen wel genieten van het geslinger en gezang van de gibbons. ‘t Maakt daardoor ook niet uit dat we nog maar eens doorweekt zijn, dat zijn we ondertussen gewend.

Terug in Homestay Eenmansorkest zoeken we de financieel directeur op, die ons vertelt dat we helaas niet met de kaart kunnen betalen, hoewel de eigenaar ons de avond ervoor verzekerd had dat dat wel mogelijk was. Zoveel cashgeld hebben we helaas niet meer, maar gelukkig wil de vriendelijke loopjongen me met de glimlach achteraan op z’n brommer naar de dichtstbijzijnde ATM voeren, terwijl Griet, Sam en Robin alvast iets zoeken om te eten. We rekenen af en worden uitgezwaaid door de eigenaar, de kok en de rest van het voltallige personeel. Hij verwacht nieuwe gasten, dus er moet dringend gekuist worden. Ook wij moeten ons haasten, want het eten laat op zich wachten en onze favoriete driver staat al te popelen om ons richting Da Lat te voeren. Deze keer zit Griet vooraan en ze wisselen in ‘t Vietnamees al telefoonnummers uit. Vervuld van zoveel romantiek, schiet hij nog snel een neushaar weg en zet z’n cruise control op 50 per uur. Veiligheid voor alles!

PS: We hebben het hier nog niet gezegd, maar merci voor alle reacties onder onze blogs. Het plezier om ze te lezen is wederzijds! x

Previous
Previous

Da Lat

Next
Next

Mui Ne