Het Eiland van de Verdwenen Charme
Meestal wisselen Griet en ik zo wat af met deze stukjes, kwestie dat er altijd een iemand vakantie heeft, terwijl iemand anders werkt. Die verslagen schrijven zichzelf niet. Af en toe wijken we daarvan af, in Australië bijvoorbeeld omdat ik digitale toestellen even totaal had gehad na uren treinen regelen en campings herboeken. Bovendien is niets zo saai als een vast stramien. Dit gezegd had ik bij deze graag formeel laten noteren dat het na mijn relaas over Can Tho duidelijk aan Griet was om Phu Quoc te beschrijven. Maar kijk, we zijn over halfweg de reis en de mot zit erin, het eiland was niet honderd procent naar wens, we hebben niet veel foto’s getrokken en mevrouw denkt: PhucOff, ik ga wat in mijn boek lezen, Het Eiland van de Verdwenen Bomen. Ook een verhaal over een eiland, je zou denken dat het inspirerend werkt, maar helaas. Bij deze dan maar het verhaal van Het Eiland van de Verdwenen Charme.
Ik had er nochtans over gelezen in m’n trouwe vriend, Lonely Planet, die het ook wel eens mis heeft, maar hier toch al weinig subtiel waarschuwde dat “impressive megaprojects are now transforming the north and south of this once relatively low-key area.” Anderzijds is het nu wel nog altijd “glitzy, energetic and family friendly” en dat spreekt ons stiekem ook wel aan na de backwaters en grootsteden in de Mekong-delta. Glitzy, ik wist niet eens dat het een woord was, maar we besluiten ervoor te gaan. Ten slotte is ‘t ook herfstvakantie in België, alle glitzy’s nog aan toe. Boeken die handel! We nemen een FutaBus die in zes uur van Can Tho naar de havenstad Rach Gia rijdt. Hoewel we dat overdag doen, is het een sleeperbus, waar we dus comfortabel - nouja - gestapeld liggen in zetelbedjes, boven mekaar, in 3 kolommen, met twee gangpadjes die net breed genoeg zijn voor een soort zijwaartse bijtrekpas. De bedjes zijn ook niet rechtop te zetten, dus slapen is verplicht. Robin vindt het geweldig, doet de gordijntjes dicht en wil deze bus ook absoluut eens nemen als échte nachtbus. Hoe dat verloopt lees je in Griet haar volgend verslag, ten minste, als haar boek uit is en ze de plaats de moeite waard vindt.
In Rach Gia vertrekt de ferry naar Phu Quoc. We zijn er een uurtje op voorhand, dus we eten nog snel een noedelsoepje in een kraampje, maar het volk stroomt toe, dus we besluiten om ook maar aan te sluiten in de rij, of wat daarvoor moet doorgaan. Aziatischer wordt het niet. Aan de linkerkant moet een doorgang worden vrijgelaten voor de mensen die uitstappen, maar daar trekt de meerderheid zich niets van aan. Behalve personen worden er ook een hele hoop kartonnen dozen, valiezen en een stuk of 40 scooters uitgeladen, waar mensen ook meteen op beginnen te rijden, slalommend en toeterend door de rij met wachtenden. En dat allemaal onder een blakende zon en een graad of 38. Wanneer we eindelijk mogen instappen, moeten we eerst nog langs twee Vietnamese uniformen voor een paspoortcontrole, maar vier brave Belgen blijken gelukkig geen probleem. Op de boot is het al even chaotisch. De bagage wordt vooraan allemaal op een hoop gegooid en nog voor de deur goed en wel dicht is, zwiert de kapitein de motor in gang en weg zijn we. We tellen de reddingsvesten boven ons en zoeken de nooduitgangen, maar veel geruster worden we daar niet van in deze licht claustrofobische ruimte vol met rochelende en hoestende Vietnamezen (en ondertussen maar mondmaskers dragen). Griet besluit boven op het dek te gaan zitten en we proberen de kinderen nog even te overtuigen om dat ook te doen, maar die zijn al lang blij dat ze een stoel hebben en een film mogen kijken. Gelukkig is het prachtig weer en verloopt de overtocht verder even rimpelloos als de zee.
Na een kleine drie uur varen arriveren we op ons eiland. Omdat we geen zin hebben in nog meer drukte en het eindeloze “taxi, sir, where you going, taxi?” hebben we tijdens het wachten op de ferry alvast een auto geregeld die ons het laatste stukje van de haven naar de Cottage Village kan brengen, onze slaapplek op Phu Quoc. ‘t Is een mooi resort, met een zwembad en Balinese vibes, maar wij hebben een bungalow gekregen die een beetje weggestoken zit in een donker hoekje met een prachtig zicht op een blinde muur. De nieuwere huisjes zijn nog in aanbouw, al staan de foto’s wél al ter referentie op Booking.com, zo slim zijn ze wel. We komen tot de vaststelling dat als je op een eiland niét aan het strand zit, je ook niet echt het gevoel hebt dat je op een eiland zit. Zelfs na anderhalve wereldreis blijven we bijleren. We zitten gelukkig wel in een rustig steegje in Ong Lang en wandelen 400 meter naar de zee. Onderweg passeren we een aantal toffe restaurantjes en vooral veel “Massage, sir, madam, massage?” Yes, yes, but not today. Het oogt allemaal niet meteen charmant of typisch Vietnamees, eerder toeristisch en coastal, of zou dit nu glitchy zijn? ‘t Is in elk geval chil, dus we doen ‘t dan ook maar op ‘t gemak en brengen de volgende dag aan ‘t zwembad door met een beetje homeschooling ter afwisseling en ‘s avonds een movie night. Na een goed georkestreerde marketingcampagne overtuigen de kinderen ons om Baywatch 2017 te kijken en voorwaar, die is niet zó erg als je bij de titel en coverprent zou denken. Goed gelachen.
Je kan in Phu Quoc een brommertochtje doen naar het noorden, omdat het daar nog wat ongerepter en authentieker is, maar waarom zou je voor ongerept en authentiek gaan als ze in het zuiden de langste kabelbaan ter wereld hebben gebouwd, die dan ook nog eens uitkomt bij een waterpark? Sam en Robin laten er alvast geen enkele twijfel over bestaan. Griet heeft kabelbanofobie, maar gaat die op een rationele manier te lijf door de avond op voorhand alles op te zoeken over het vervoersmiddel in kwestie: bouwjaar, ophangsysteem, lengte, hoogte en nooduitgangen (helaas: geen). De brommertocht naar het zuiden duurt ongeveer een uur en Het Eiland Van De Verdwenen Charme doet z’n naam eer aan: te grote tweevaksbanen, grotendeels door niemandsland, vaak via megalomane resorts in aanbouw en dan soms plots langs chaotische en veel te drukke stadjes die de groeispurt niet kunnen bijbenen. Land speculation blijkt hier een ding te zijn en dat wordt in het zuiden pas helemaal duidelijk, wanneer we de laatste 3 kilometer echt door een totaal absurde remake van Italië rijden. Sunsettown heet het hier, met ronkende straatnamen als Duong Milan en Duong Amalfi en een remake van de klokkentoren van Venetië. In werkelijkheid is het een spookdorp waar zo goed als alles leegstaat. “Denk je dat het hier op dit eiland over 10 jaar veel drukker gaat zijn of net helemaal leeg?”, vraagt Robin. Ik zou het oprecht niet weten. Meer dan de helft oogt verlaten of is vaak maar half afgewerkt, met een blitse toegangspoort en daarachter niet meer dan enkele betonnen funderingen. Op andere plaatsen bouwen ze ondertussen maar voort, alsof Vietnamees Italië maar een probeersel was en Griekenland de nieuwe place to be wordt. Bizar. We parkeren onze brommers aan de ingang van de kabelbaan, onderaan het Colosseum (I kid you not). Voor we de lift op mogen, worden we eerst nog - als enige - uit de rij geplukt om een foto te nemen voor een greenscreen. ‘t Mag duidelijk wezen: dit zijn de meest fotogenieke mensen van de dag.
De kabelbaan brengt ons in 20 minuutjes 8 kilometer verder langs een pyloon of 9 die elk ongeveer 175 meter boven de zee staan. We gaan daar niet flauw over doen: het hele gezin knijpt z’n billen dicht als de gondel zo’n pyloon passeert en extra vaart krijgt vlak voor de volgende bergaf. Het zicht is wel ongelofelijk: de azuurblauwe zee en de vissersbootjes zien er prachtig uit, de quasi sloppenwijk vlak naast Italië laat vooral zien dat het in de communistische versie van het kapitalisme niet voor iedereen Sunsettown is. We komen uit bij Hon Thom, een klein eilandje ten zuiden van Phu Quoc, waar ook weer gigantische projecten met Griekse huisjes in de steigers staan, een half afgewerkte houten rollercoaster en een volledig afgewerkt Aquatopia. We kopen een plastic hoesje om de gsm in te steken, zodat we stijlvol al vloggend door het waterpark kunnen paraderen, alleen maar om erachter te komen dat we’m op geen enkele attractie mogen meenemen. Laat het ons dus houden op het feit dat er naast veel Indiërs, Chinezen en Russen ook echt veel glijbanen zijn, dat ze hoog zijn, geel, groen of blauw, wreed plezant, lekker snel gaan, met rubberbanden of matjes, en dat ik het na 12 attracties gehad heb, de kinderen na 14 en Griet na 9, waarschijnlijk door het vooruitzicht dat ze straks die fucking kabelbaan nog moet terugnemen ook.
Om toch nog een snuif cultuur op te doen stoppen we op de terugweg nog bij de Dinh Cau vuurtoren in Duong Dong, maar die stelt niet veel voor en de night market in het stadje zelf spreekt ons tussen alle scooters, flashy winkels en neonreclame ook niet meteen aan. Wellicht zijn we voor eventjes genoeg geprikkeld en de volgende dag doen we het dus ook maar weer rustig aan. We brengen de namiddag door op het strand door in Ong Lang. ‘t Is een heerlijk kalme zee om in te zwemmen en we komen zowaar eindelijk wat in eilandstemming. It’s about time, want morgen zijn we hier weg. Omdat we ook niet eindeloos “maybe later!” kunnen blijven zeggen, voegen we uiteindelijk de daad bij het woord en gaat het volledige gezin Guns ‘s avonds ook voor een massage. “Thirty minutes? Not possible, only one hour!”, dus daar liggen we dan, met z’n vieren naast mekaar en de gordijntjes dicht, allemaal een full Vietnamese body massage, heel grappig. Robin vindt het de beste dag van haar leven en wil in België bij een welnessclub, desnoods richt ze er zelf een op. Ideeën voor hobby’s genoeg hier overigens ondertussen, want Sam zit sinds Phu Quoc bij 35 graden ineens in een ijshockey-loophole. Als Italië plots in Vietnam ligt, kan werkelijk alles.
Omdat we geen zin meer hebben in de drukte van Rach Gia en omdat Robin dus graag eens op avontuur wil met de nachtbus, verlaten we Het Eiland van de Verdwenen Charme richting Ha Tien, een kleiner kuststadje. waar duidelijk minder volk moet zijn, want op deze ferry zitten er maar 20 in plaats van 200 mensen. Omdat we nog wat tijd tijd te doden hebben, droppen we onze bagage alvast bij de bushalte en nemen we daarna een taxi naar het centrum. Ha Tien is niet mis. De Chinees/Vietnamese heerser Mac Cuu bouwde er in de 18de eeuw een paar mooie tempels en je kan er lekkere koffie drinken en bingsu eten. We denken eerst dat onze translate dat verkeerd vertaalt als “geschaafd ijs”, maar dat is dit van oorsprong Koreaans dessert dus echt: geschaafd ijs. Glitzy! Als de avond valt wandelen we richting night market, op zoek naar iets om te eten, maar dat gaat moeizamer dan verwacht met vooral veel lokale visgerechten. Uiteindelijk belanden we in een restaurantje waar ze Lau Cua serveren, krab-hotpot. Vermoedelijk zijn we de eerste en enige toeristen ooit die er vier vegetarische noedelsoepjes bestellen en dat vinden ze blijkbaar zo’n knettergek idee dat ze ons gewoon vier versies mét krab-balletjes, krab-cake en krab-in-eigen-schaal serveren. Dat wordt een toffe busrit straks. Omdat we vandaag alleen nog maar de auto en de boot genomen hebben, vragen we een oude man op een gemotoriseerde fiets met duizend gekleurde lichtjes om ons terug te brengen naar het busstation. Kwestie van zoveel mogelijk verschillende vervoersmiddelen op 24 uur tijd te gebruiken. ‘t Is 20u30 als we ons neerleggen in de Futabus richting Ho Chi Minh en deel 1 van de reisdag erop zit. Goed nieuws: Griet haar boek is uit. Wordt vervolgd!