Hit the road: Litchfield & Kakadu!
Vraag me niet waarom, maar van zodra we besloten hadden dat we deze tweede reis zouden doen en dat we daar ook een hoofdstukje Australië in zouden bijschrijven, vond ik dat we naar Uluru moesten gaan. Of dat terecht is of niet, daar komen we pas over een paar dagen achter. Wat wel vrij snel duidelijk was, is dat van zodra ik dus vond dat we een dikke 1500 kilometer naar een grote rots in het midden van de woestijn moesten rijden, dat de rest van het gezin dat niet direct ook vond. Raar. Ergens halverwege Indonesië begon het me te dagen dat ik met Een Plan moest komen. Al was het maar om mezelf te overtuigen, want weet ik veel of dat haalbaar is en leuk en betaalbaar en of er niet te veel gevaarlijke beesten zitten, ik zeg ook maar wat. Gelukkig deden we ‘t in Tomohon een paar dagen rustig aan, dus had ik tijd om Lonely Planet, Reddit, TripAdvisor en ChatGPT naast mekaar te leggen.
De eerste knoop is de beschikbaarheid en betaalbaarheid van een camper, want brommerkes huren, daar doen ze hier Down Under niet aan. Er liggen hier een aantal prachtig verborgen watervallen op unsealed roads, maar een 4x4 is véél te duur, dus de off-road toestanden zijn voor de volgende reis. Op onewaydrive.com kan je alle campers van verschillende verhuurbedrijven met filters vergelijken en zo valt de keuze uiteindelijk op een Apollo; minder fancy dan Maui, maar geen Cheapah Campah, wat me iets teveel Vannah Den Aldiah lijkt. Vervolgens de route. We landen in Darwin, omdat dat het dichtst bij Bali ligt. De eerste 750 km onder Darwin is er van alles te doen, nationale parken bij de vleet, heerlijk, daar spenderen we minstens een week. De volgende 1000 km wordt ‘t doorsteken naar Alice Springs, het stadje op een luttele 478 km van de rots. En dan voldoende tijd nemen om die van alle kanten te bekijken uiteraard. Nog een week. En daarna? Als we doorrijden naar ‘t zuiden (Adelaide en verder) verlaten we de tropen en de woestijn en wordt ‘t winter. Daar hebben we niet de juiste garderobe voor mee. Naar ‘t westen (Perth) is ‘t een héél lang stuk niets. Naar ‘t oosten gaat ‘t richting Cairns en wie weet de Great Barrier Reef. De Great Barrier Reef! Waarom niet, we zijn hier nu toch! Hop, ‘t is beslist, schema klaar, moet lukken op - schat ik - 24 dagen; daarna wordt de sfeer op 8 vierkante meter wellicht toxisch, om van de geur nog maar te zwijgen.
Tot m’n verbazing zijn Sam en Robin meteen helemaal mee met ‘t idee. "‘t Is dus eigenlijk een vakantie in een vakantie, cool!” De grote afstanden zijn geen probleem, als er maar genoeg te doen en te zien is en het eten normaal is. Ook Griet ziet ‘t uiteindelijk zitten, dus ik boek de camper (veel geld, klein hartje) en begin de rest te regelen: passen voor de verschillende nationale parken, hier en daar al een populaire camping vastleggen en de verzekering. Bijna alle camperbedrijven vragen standaard 4000 euro borg en als je die franchise wil afkopen, kost dat een oor af (€30 extra per dag). Gelukkig leren we van 2 ervaren Aussies in Bunaken dat je die excess insurance ook bij een derde partij kan verzekeren voor slechts €9 per dag, dus we gaan daarvoor en kunnen nu naar believen steentjes in de voorruit verzamelen en kangoeroes omver knallen (serieus, dat is de reden waarom iedereen zich hier blauw verzekert: om de kilometer ligt er wel ergens platgereden wildlife langs de baan). Rest ons alleen nog: het rijbewijs.
Je zou het ons misschien niet geven, maar voorzienend als wij zijn hebben wij al sinds onze vorige reis allebei een international rijbewijs mee. Om de een of andere reden heeft dat ding een geldigheidsduur van maximum 3 jaar (in ‘t geval dat je op 3 jaar tijd plots vergeet hoe dat nu weeral moet, rijden) en dat hebben wij uiteraard niet gecheckt. Dat zou je ons wellicht wel geven, jaja, ‘t is goed, ja. Nadat dus ongeveer de helft van de road trip geboekt en betaald is, zien we’m ineens in ‘t water vallen, want zonder fysiek, origineel rijbewijs - lezen we overal in grote en kleine letters - geen camper. Gelukkig heb ik mijn Belgisch rijbewijs mee en kan ik dat officieel (online) laten vertalen. Maar 6000 km alleen rijden, dat zie ik niet zitten. Griet heeft haar Belgisch rijbewijs namelijk niet mee. “Ik heb mijn rijbewijs nooit mee”, zegt ze, alsof alle mensen die altijd hun rijbewijs mee hebben mis zijn. Hoezo, gij hebt u rijbewijs nooit mee? “Nee, dat ligt al zeker 20 jaar in ‘t houten bakske in ‘t kastje achter de open haard.” Gelukkig hebben wij in Gent een goeie huisbewaarder die dat met plezier voor ons wil opsporen. Na een paar whatsappjes en een videocall blijkt het rijbewijs echter niet in het houten bakske in ‘t kastje achter de open haard te liggen en ook niet in het zwart bekertje op de piano, het plastic potje in de kast in de gang of de bovenste schuif van het bureautje in het kot achteraan. “Zeer raar.” In de hoogste nood is er gelukkig nog een vriendelijke ambtenaar bij de Stad Gent en Mijn Moeder, die zeer uitzonderlijk met een volmacht 2 internationale rijbewijzen mag aanvragen en via DHL op de post wil doen, bestemming Darwin, waar ze een dag voor ons zullen arriveren. ‘t Is een hoop geregel, gedoe, digitale handtekeningen en euro’s, maar het lukt!
Ja, niet dus hé. Ze zijn te laat. We kunnen ze pas een dag ná onze eerste camperdag ophalen. Plan B: we spreken af dat we er ons in eerste instantie zullen proberen doorheen lullen en tonen in het verhuurbedrijf - nietsvermoedend, mijnheer de juge - Griet haar vervallen internationaal rijbewijs. Zo’n internationaal rijbewijs klinkt heel fancy, maar dat zijn gewoon wat blaadjes die met een schaartje uitgeknipt zijn en aan mekaar geniet (echt waar), waardoor de stagiaire denkt dat het geen geldig document is. Ze roept haar chef erbij die er een vluchtige blik op werpt en haar verzekert dat het ok is, “as long as they know how to drive it’s fine, dear” Niet veel later merkt dear op dat de geldigheidsdatum verstreken is, waarop wij haar halfslachtig beginnen uitleggen dat this is indeed an old document, maar het new document is on the way en hier is alvast een digitaal fotootje, yes, normally it should have been here, but yeah, DHL and all, you know, and so forth and so further. Dear denkt er duidelijk het hare van, maar durft haar chef er niet nog eens bijroepen, zucht, draait eens met haar ogen en besluit dan uiteindelijk “allright then”, lastige Belgen. Hoera! We krijgen een snelle rondleiding in de camper, laden alles in en weg zijn we, rap, voordat ze ons doorhebben. “En we rijden links!”, zegt Griet (ook na dag 10 trouwens, nog altijd, bij elk vertrek. Kléin beetje overbodig misschien, allez, soms he, schat, maar veiligheid voor alles, love you.)
Omdat we ons al op het ergste voorbereid hadden, hebben we de route een klein beetje aangepast. We maken zondag vanuit Darwin een “klein” ommetje door Litchfield Park, zullen daar ‘s avonds slapen in Florence Falls en keren dan maandag terug richting Darwin. Daar halen we die rijbewijzen op (ze liggen er dan toch en anders al die moeite voor niets), waarna we het bekendere grotere broertje van Litchfield zullen verkennen, Kakadu National Park. Maar eerst: commiskes. We stoppen achtereenvolgens bij de JB Hifi voor nóg een extra e-reader (iedereen eentje en gedaan met zagen!), bij Mitchell’s Adventure voor een kleine verrekijker (vaneigens!), wc-tabletten (extra, tot die darmen weer ok zijn) en een koordje voor aan de sleutelbos en tot slot de supermarkt, Woolworths, voor een paar dagen eten en drinken. Sam en Robin hebben de voorgaande dagen de menu mogen samenstellen, dus het worden handig te bereiden, typisch Australische kampeergerechten, zoals daar zijn macaroni, frikandon met appelmoes, wortelpuree met worst, verse sushi en vol-au-vent met diepvrieskroketjes. Ik ga zo blij zijn als we in Vietnam zijn. Griet en ik gaan nog tevergeefs op zoek naar een pintje, maar dat gaat hier niet zomaar. Alcohol wordt apart verkocht in Bottle-O’s of BWS (Beer, Wine & Spirits) en die zijn niet open op zondag; dan drinken de mensen niet. Chance dat we hier maandag terug zijn. Maar eerst: Litchfield!
Australië is zo belachelijk groot dat de nationale parken eigenlijk gewoon gigantische autoroutes zijn, met af en toe eens een stop links of rechts voor een waterval, een creek (beek), een gorge (kloof) of een krokodil. De volledige “loop” rond Litchfield-park is vanuit Darwin een dikke 300 km. Wij willen ‘m tot ongeveer halverwege doen en slapen bij Florence Falls. Die parken zijn hier echt op een supertoffe manier georganiseerd. Ik heb parkpassen besteld en betaald, maar er is nergens echt een ingang of een loket met iemand die dat controleert. Eens je de rijbewijs-horde genomen hebt mag hier echt álles. Elke stop staat heel duidelijk aangegeven, er is een parking, een bordje met info en een plannetje met mogelijke wandelroutes, waarbij de kortste meestal op maat is van toeristen met weinig tijd of mensen op leeftijd (“Australië loopt vol bejaarden, ik zeg het u.”, GVH). We rijden Litchfield in langs het noorden en stoppen bij Wangi-falls, twee spectaculaire watervallen en een poel waar je mag zwemmen. Dat is hier niet evident up north, want bij elke plas water staat er een bordje met “Be Croc-wise!” en daaronder de kans dat je er levend uitkomt. Wangi Falls heeft “very low risk” en hoewel dat dus nog altijd niet nul is, volgen we de locals en springen we erin, zalig. Een krokodil zien we (gelukkig) niet, enkel een grote varaan, maar die geniet ook gewoon maar van de zon. We rijden verder langs Tolmer Falls (prachtig zicht) en komen tegen de duisternis aan bij Florence Falls, onze eerste stop. Dat is een eenvoudige kampeerplaats in het national park, unpowered (zonder stroom), wat dus ook betekent dat we de airco niet kunnen gebruiken en begin dan maar eens voor een eerste keer uit te zoeken hoe je de bedjes moet opmaken, bij 35 graden. We puffen en zweten er ons door en Robin maakt ondertussen een heerlijke pastasalade. ‘s Nachts koelt het gelukkig een mini klein beetje af (‘t is hier een tropisch klimaat), dus we slapen toch een beetje.
De volgende ochtend gaan we vanop de camping zo’n 150 trappen omlaag richting Florence Falls zelf en nemen een verfrissende douche onder de waterval. De laatste halte in Litchield is een stop bij de Magnetic Termite Mounds. Heel Litchfield (en eigenlijk de hele eerste 400 km onder Darwin) staat tussen de eucalyptussen vol met termietenheuvels, maar deze zijn bijzonder omdat ze zo gigantisch groot zijn (tot wel 4 meter) én ook uniek, omdat er naast gewone termieten ook kompastermieten aan het werk zijn, die er op een of andere manier in slagen om hun heuvels als een soort rechthoekige monoliet perfect op de noord-zuid-as te bouwen (waardoor het grootste vlak de minste zon neemt). Die beesten komen enkel in Australië voor en nu weten die dus ook eens hoe vier bezwete Belgen eruit zien, ‘t is graag gedaan. We rijden terug richting Darwin en halen daar rond de middag - tromgeroffel - de rijbewijzen op! Laat die speeding tickets maar komen! Griet heeft ook al zin in Vietnam en ziet dat er vlakbij het DHL-filiaal een Vietnamees restaurant is met volgens Google de beste banh mi (broodjes) in Darwin, maar wellicht is er gewoon maar 1 banh mi ding in Darwin. Enfin, ‘t was niet slecht. Omdat we hier nu toch terug in de buurt van de shopping mall zijn, laten we ons gaan en kopen we een klein ventilatorke (ze gaan ons hier geen 2 keer liggen hebben. Of misschien toch wel, want ‘t is een prutsding) en 12 pintjes, op vertoon van ons paspoort, om te kijken of we niet op een banned drinker list staan. Gelukkig heeft Sjimmie onze jaarrekening van Café Congé nog niet naar hier doorgestuurd.
Na de middag zetten we koers richting Cooinda, in het midden van Kakadu. Opgestart in de jaren 70 door Tom en Judy Opitz, die in the middle of nowhere tussen de tropische vogels, watervallen, krokodillen en dingo’s (wilde honden) dachten: awel, hier gaan de mensen graag naar toe komen. Blijkt dat ze gelijk hadden, ondanks de afstand. De meeste locals vinden Litchfield iets makkelijker, omdat het toegankelijker is met een 2-wheel drive, maar vooral ook omdat het veel minder uitgestrekt is dan Kakadu. Vanuit Darwin is ‘t 375 km tot in Cooinda en dan ben je eigenlijk nog maar halverwege het park. We ondervinden al snel dat dat een stevig eind rijden is en ook dat de wegen niet altijd in supergoeie staat zijn. Er zitten geen putten of onverharde stukken in zoals in Indonesië, maar het asfalt is grillig en hobbelig en de camper schudt en beeft alle kanten uit, wat zich op de achterbank dubbel laat voelen. Tot daar onze ambitie om tijdens de lange afstanden wat te homeschoolen, of het moet die les over gebroken lijnstukken zijn. Ons plan om net voor zonsondergang te arriveren mislukt, dus het laatste half uurtje moeten we met dichtgeknepen billen in het donker afleggen, hopend dat al het wildlife zich koest houdt. Griet manoeuvreert er ons vakkundig door, terwijl ik op de achterbank al de wortels en patatjes probeer te schillen. Op de camping is het pikdonker, dus het duurt even voor we onze plaats vinden, maar er is power, airco, kokend water en uiteindelijk ook sauciskes en puree, dus iedereen blij!
Door de extra dag Litchfield proberen we zoveel mogelijk van Kakadu te zien op 1 dag tijd. De spectaculairste watervallen zijn enkel toegankelijk met een 4x4, dus die water-vallen sowieso af (danku). Maar Cooinda ligt vlakbij de Alligator River (hoewel hier nergens alligators zitten) en daar kan je de Yellow Water Cruise doen, doorheen de billabong, zoals ze dat hier noemen, het drasland, soit, de plaatselijke Bourgoyen. “Het is redelijk prijzig, maar we zijn hier nu toch” is een zin die we ons over een aantal weken gaan beklagen, maar goed, we waren hier nu toch. De boottocht is echt fantastisch. Al na 200 meter spotten we een zonnende salty, een zoutwaterkrokodil (die zich dus ook in zoetwater thuisvoelt). De salty’s zijn de grootste en gevaarlijkste dieren (ze hebben de freshy’s hier ook volledig weggeconcurreerd; die zien we nergens) en Griet omschrijft ze dan ook treffend als “echt voze beesten”. ‘t Wordt al snel duidelijk dat we genoeg foto’s gaan kunnen nemen, want die krokodillen liggen en zwemmen hier echt overal, de grootste tot wel 6m lang. ‘T Is absurd om dat gewoon in het wild te zien en zelfs al zien we geen spectaculaire actiescènes (ze laten de dieren gewoon met rust, ‘t is geen jumping croc tourist trap), toch gaat er de hele tijd een soort zotte dreiging van uit.
‘t Zijn echter niet alleen de salty’s die met alle aandacht gaan lopen. We zien ook fantastische vogels, waaronder 2 majestueuze zee-arenden (Griet moet er al weer van huilen), een pelikaan, jabiru’s (zwartnek-ooievaren), lepelaars, ibissen (die vogels met hun lange snavel, bin chickens noemen ze die hier, omdat ze de vuilbakken leegeten), whistling kites (een wouw), magpie goose, eenden (die onbekommerd langs de krokodillen marcheren - “croc’s not interested; they’re too small”, aldus onze gids) en een waterbuffel. De gids praat het allemaal heel tof aan mekaar en de 2 uur vliegen (letterlijk) voorbij, zalig.
We rusten wat uit op de camping en rijden in de vooravond een uurtje noordelijker naar de aboriginal rotschilderingen in Ubirr. Die zijn volgens allerlei bronnen fantastisch, maar tekenen kunnen ze minstens zo goed in Lascaux. Allez, vinden wij he. Gelukkig is er vlak naast Ubirr ook Cahill’s Crossing, zo’n plek waarvan je denkt dat die alleen in Crocodile Dundee films bestaat. Omdat ze hier niet graag bruggen bouwen ofzo steken mensen met 4x4’s de rivier over door erdoor te rijden (voor mensen met gewone auto’s stopt Australië hier). Er is dus wel een soort weg, maar die staat eigenlijk altijd half - en bij hoog tij helemaal - onder water, met links en rechts van de oversteekplaats hongerige krokodillen. Klinkt als een perfecte scene voor een actiefilm en naar ‘t schijnt is het hier in het wet season ook wel spectaculair, maar in the dry staat het water hier redelijk laag en lijken de krokodillen niet echt geïnteresseerd. Er staan zelfs vissers op de crossing, die waarschijnlijk wat testosteron aan hun haak gehangen hebben en daarmee een baramundi (de lokale specialiteit) proberen vangen. Na drie 4x4’s die zonder problemen oversteken houden we ‘t voor bekeken; we gaan hier geen 2 avonden op rij in ‘t donker naar huis rijden. Morgen laten we Kakadu alweer achter ons, op naar Katherine en Nitmiluk Park en alweer een kilometer of 400 dichter bij Uluru. Zoef!