Tangkoko!

Omdat wij ons op deze reis af en toe eens afvragen waar we nu weer beland zijn, heb ik het even opgezocht. Zet u. Voor de hervorming in 2001 was het bestuur (en de macht) van Indonesië gecentraliseerd in Jakarta. Toen er een aantal lokale Bart De Wevers dreigden met onafhankelijkheid van Aceh en Kalimantan, hebben ze het land stevig hervormd en meer macht gegeven aan het plaatselijk bestuur. Sindsdien is Indonesië opgedeeld in 38 provincies. Dat zijn er ongeveer 4 keer zoveel als België, terwijl het land 60 keer groter is. Een Indonesische provincie is dus net iets anders dan West-Vlaanderen. De provincie Noord-Sulawesi (waar we ons nu bevinden) is 2 keer zo groot als België en opgedeeld in verschillende steden (Kota) en “gemeentes”, die ze hier regentschappen (Kabupaten) noemen. Die regentschappen bestaan op zich weer uit verschillende districten (Kecamatan) en in die districten zijn er dorpjes (Desa) of sub-districten (Kelurahan), als er meer dan 3 koeien of 2 zeeschildpadden zijn. Lang verhaal kort: wij reizen nu van Kecamatan Bunaken, gelegen in Kota Manado in de provincie Noord-Sulawesi naar Tangkoko, het nationaal park en de jungle, waarvan de ingang (en onze homestay) grenst aan het dorpje (Desa) Batu Putih, in het Kecamatan Ranowulu, in Kota Bitung, eveneens in de provincie Noord-Sulawesi.

Na een autorit van een goeie 2 uur komen we tot de teleurstellende vaststelling dat we - na 2 reizen en bijna 75 dagen in Indonesië - slechts (Bali, West-Nusa-Tengara, Oost-Java, Centraal-Java, Yogjakarta, Noord-Sumatra, Noord-Sulawesi en Zuid-Sulawesi) 8 van de 38 provincies gezien zullen hebben. Om maar te zeggen: we gaan hier nog moeten terugkomen.

Het blijft - elke rit opnieuw - een fascinerend land. Het is schatrijk aan natuurlijke bronnen en grondstoffen, maar vele (goud)mijnen en plantages blijken in handen van (wat had je gedacht) de USA of China. Je ziet onderweg veel bedrijvigheid, massa’s (overladen) kleine en grote vrachtwagens, overal winkeltjes (toko’s), werkmannen, laundry’s, streetfood-karretjes, kopi-kraampjes en warungs (restaurantjes), maar blijkbaar gebeurt er heel veel grotendeels in ‘t zwart, waardoor dat weinig belastinginkomsten genereert. De chauffeur die ons twee weken in Noord-Sulawesi heeft rondgereden, verdient daar in totaal 1.400.000 rupiah aan (€70) - ongeveer de helft van een gemiddeld maandloon hier - maar ik ben er vrij zeker van dat hij het niet heeft aangegeven via tax-on-web. Dat hij daardoor regelmatig van een goed stuk asfalt in een put knalt of honderden meters over stroken onverharde grindweg moet hobbelen, neemt hij (en helaas ook de achterbank) erbij. “Governement is corrupt”, zei Joe, onze snorkelman op Bunaken, “they don’t do anything”, maar omgekeerd denkt governement hetzelfde over the people, who don’t pay anything. En toch is de Indonesische Ring Of Fire geen deprimerende vicieuze cirkel. Het gaat (traag maar gestaag) vooruit, het gonst, het vibreert, de mensen zijn open, behulpzaam, vriendelijk en lachen graag. Ons Indonesisch gaat erop vooruit. We hebben ontdekt dat het een soort ollekebolleke-rebesolleke-taal is. Veel woorden zeggen ze hier gewoon twee keer. Jalan is straat. Jalan jalan is wandelen. Onde onde is een rijstkoek. Sama sama betekent “graag gedaan”, hati hati is “pas op” en als je kupu kupu’s in je buik hebt, dan ben je verliefd. Je zou van minder content worden.

Wat Tangkoko precies betekent weet ik niet, maar misschien is het Indonesisch voor “stijve nek”. ‘t Is alleszins een bijzonder stukje jungle, helemaal anders dan onze trip 3 jaar geleden in Noord-Sumatra. Waar we daar plots oog in oog met een orang-oetan stonden, moeten we hier de hele tijd naar boven kijken, want de actie speelt zich grotendeels 30 meter hoger in de boomtoppen af. Onze gids Ina heeft een verrekijker mee en is expert in onze iPhone stabiel voor de lens te houden en in te zoomen, waardoor het een soort Google-lens-jungle-experience wordt. We zien achtereenvolgens een vage schaduw van de koeskoes (een soort buidelrat) en de - toegegeven, prachtige - snavel van twee hornbills. Probeer ze maar te spotten op de foto’s hieronder. Sommige beestjes kunnen we alleen horen en zo leren we dat een eekhoorn ook een beetje als een vogel klinkt. Op een bepaald moment hoort Robin een geluid dat ze vaagweg lijkt te herkennen en zegt Griet voor de grap: “da’s een duif”, waarop Ina zich omdraait en doodserieus zegt: “Shht, listen, you hear that sound? That’s pigeon!” Staan wij ons dus verdorie voor kapot te zweten na een reis van 17000 km. (In haar verdediging blijkt het een bijzondere jungle-duif te zijn, met een soort paarse eyeliner onder haar ogen (echt waar), maar dat is zelfs met verrekijker en iPhone niet te zien.)

De beestjes die wel op ooghoogte waarneembaar zijn, zijn de vliegende hagedissen (die veel kleiner en onschuldiger zijn dan hun naam doet vermoeden), een reuzenpython, slapend in een holle boomstam (waarvan Robin terecht opmerkt dat het veel enger zou zijn als je die daar op een dag plots niét zou zien), de kingfishers (prachtig grote ijsvogels) en de kuifmakaak, die enkel in Sulawesi voorkomt. Met die speelse apen beginnen we onze jungletocht. We spotten ze vrijwel meteen, alleen zitten ze aan de overkant van de rivier, dus 10 minuten nadat iedereen eindelijk z’n stapschoenen, kousen en lange broek tegen de insecten aan heeft, mag alles al weer uit om het water over te steken. Ze zijn duidelijk mensen gewend, zijn niet zo brutaal als de makaken in Thailand en Sumatra, lopen spelend voorbij en poseren zelfs gewillig voor de foto. We staan er met zo’n twintigtal toeristen en vijf gidsen op te kijken en ‘t is schattig en mooi, maar het voelt toch ook een klein beetje als de zoo. In het toegankelijke deel van Tangkoko lopen er 3 groepen makaken rond (rambu satu, dua en tiga) en als we een eindje verderop - enkel met ons 4 en de gids - groep 2 tegen het lijf lopen, blijkt 1 van de apen bijzonder aangetrokken tot Griet, want plots horen we achteraan de rij het gekende internationale noodsignaal “Ow ow! Ter’angter’éénaanmijnbeen!” Griet blijft er wonderwel rustig bij en gelukkig voor ons verstaan de beesten ook vloeiend Vlaams, want het dier laat vrijwel meteen los en krijgt er nog een uitbrander van Ina bovenop. ‘t Had niet veel gescheeld of we hadden hier onze eerste rabiës-spuit mogen gaan zoeken, maar we voelen ons door de innige omhelzing tussen makaak en mens toch plots écht in de jungle.

We verblijven in de Tangkoko Jungle Homestay, het huis van de vroegere schooldirectrice van de basisschool van Batu Putih, nu gerund door haar zoon Rocky. Dat huis, dat is me wat. Aan de muren hangt het vol foto’s en certificaten van mevrouw de directrice en ook van het neefje van Rocky, dat voor z’n vijfde verjaardag vermoedelijk heel graag een supergrote met Word-Art gemaakte poster van zichzelf wilde hebben. Er staan veel te veel stoelen, zetels en tafeltjes in alle mogelijke vormen, kerstbomen, gigantische plastic bloemen gewikkeld in doorschijnende plastic-folie en gordijnen, pre-gordijnen en pre-pre-gordijnen die het qua motiefjes en kleurencomplementariteit niet slecht zouden doen als strikvraag op een toelatingsproef interieurvormgeving. In de keuken zit een papegaai die even verlegen is als Rocky en er loopt ook een hond rond, die rare geluiden maakt en door Griet wordt aangesproken als “mottige schurftbal”, dus daarmee weet je voldoende. We zijn er ook helemaal alleen (toeval, volgens Rocky), maar ze zijn vriendelijk, ze koken, Rocky’ z’n zus doet onze was, ze lachen met onze kleren en op de kamers is er airco, wat een letterlijke verademing is na 4 dagen zweten op Bunaken. Sam en Robin maken Monopoly met plaatsen die we deze (en vorige) reis gedaan hebben. Bunaken is voorlopig de duurste locatie en als je een taxi-kaart pakt en je hebt pech, moet je 3 beurten in het Imigrasi-kantoor blijven zitten. Binnenkort verkrijgbaar!

‘s Avonds keren we nog eens terug naar de jungle, deze keer voor een kortere night-wandeling, op zoek naar het tarsier-aapje, de kleinste primaat ter wereld. Opnieuw prima geschikt dus voor de iPhone-verrekijker-experience. Het spookdiertje (zoals het ook wel wordt genoemd) klampt zich met z’n piepkleine vingertjes vast aan een tak zoals de makaak aan Griet haar been. We weten nu ook waarom de beestjes met grote ogen altijd zo angstig kijken - hoe zou je zelf zijn met elke avond 20 toeristen met felle zaklampen onder je huis. Gelukkig laten we ze na een kwartiertje met rust - “so they can go hunting now” - en op de weg terug spotten we nog mini-schorpioenen (best zichtbaar in infrarood licht) en last but not least (omdat ze toch ook iets groot wilden laten zien, denk ik) een gigantische tarantalu, kwestie van straks goed te slapen.

Als het soms lijkt alsof we snel reizen, dan is dat omdat op plaatsen zoals deze behalve de twee jungletochten echt niets te beleven is en eigenlijk ook niets voorzien is om er veel langer dan 1 dag te blijven. In heel Batu Putih zijn er 2 restaurantjes en 1 supermarktje. ‘s Middags eten we instant noodles (de kinderen vinden het nog steeds megalekker, ik heb het stilaan wel gehad), ‘s avonds een hamburger op het strand in Renny’s Beach Warung (Tangkoko ligt aan de zee, dus je staat op 2 minuten van in de jungle op het strand, een black bitsh, voor de trouwe lezers van deze blog). Robin zoekt op de telefoon “sterrenrestaurant” op in Google maps en krijgt als eerste resultaat “Hof Ter Hulst”, op slechts 15963 km wandelen van hier. De zoekterm “lekkere pasta” levert evenmin resultaat op, maar bij “pizza” krijgen we zowaar een suggestie vlakbij, niet ver van Paal Beach, waar we sowieso heen wilden, dus dat - gekoppeld aan ‘t feit dat we dringend cash geld nodig hebben en er nergens een ATM te bespeuren is - zijn dan drie checks, Michel, en meer dan voldoende redenen om de volgende dag brommers te huren.

We cruisen en kronkelen op grotendeels perfecte wegen door de prachtige jungle en rijden hier bijna alleen rond. ‘t Is heerlijk, tot de gps ons doet afslaan en we na 3 kilometer op een onverharde weg vol putten en bulten ineens voor de gesloten ingang van een goudmijn staan. Dat is technisch gezien ook een soort ATM, maar helaas doen wij daarvoor niet voldoende aan vermogensbeheer. De vriendelijke security-man laat ons heel vriendelijk weten dat de toegang “only for workers and big boss!” is en wijst ons de weg naar een normale automaat met briefjes in plaats van staafjes. Met onze verse ruilwaar op zak brommeren we verder naar de vijfsterren pizza-reviews in het SunMoon Private Resort, dat - wanhoop! - bij aankomst gesloten blijkt. Althans, dat denken we. Want terwijl we voor de poort onze opties overlopen, doet er plots toch iemand open en maken we kennis met André, een vriendelijke Duitser, die lang in Italië gewoond heeft en ons vertelt dat ze hun pizza’s hier vers met zuurdesem maken en je die 48 uur op voorhand moet reserveren. Dus eigenlijk zijn ze niet open, maar zijn vrouw blijkt wonder boven wonder nog 4 verse bologneses in de koelkast staan, geserveerd met home-made German white bread, “maybe you also like that?” André! Wass eine vrage ist mich dat nür? Voneigens!

Z’n resort kijkt uit over een prachtige baai - “I call it Golden Bay, but nobody knows about it, yet” - en we zijn er opnieuw helemaal alleen. Sam en Robin plonsen in de zee en André vertelt ondertussen dat hij vroeger voor Prost-bier werkte (een van de twee Indonesische biermerken, naast Bintang) en op die manier in Sulawesi is blijven plakken. Omdat hij Bintang en Prost niet te zuipen vindt (ik veronderstel dat hij niet in de verkoop zat), is hij in z’n resort dan maar zijn eigen home brewery begonnen. Naast een spaghetti bolognese drink ik zo voor de eerste keer in een maand een deftige pint, SunMoon Weissbier, exclusief te verkrijgen in de Golden Bay in Noord-Sulawesi, heerlijk! We vertellen hem dat we onderweg zijn naar Paal Beach en volgens André willen ze daar over vijf jaar het nieuwe Bali van maken met 33 nieuwe resorts. Gelukkig voor ons staat er op dit moment nog geen een van recht, maar zijn ze wel alvast met de wegen begonnen, die er de laatste 10 kilometer pico bello bijliggen. Aangekomen bij Paal Beach snappen we ook wel vanwaar het nieuwe-Bali-idee komt. ‘t Is een prachtig wit zandstrand, met azuurblauw water, heerlijke golven, geen gevaarlijke onderstroom en hobbit-heuvels op de achtergrond. Omdat ‘t een doordeweekse dinsdag is hebben we ook deze absurd mooie plek bijna volledig voor onszelf en sluiten we 2 dagen jungle in stijl af… aan het strand. Noord-Sulawesi: uitgespeeld, op naar provincie nummer 8!

Previous
Previous

Rammang Rammang

Next
Next

Bunaken