The Part Of The Trip That Nobody Remembers

Aanvankelijk was het de bedoeling dat we de route naar het oosten tijdens onze roadtrip iets meer op ‘t gemak zouden doen. We zouden langer stoppen in Mount Isa om de mijnen te bezoeken, in Georgetown kan je wandelen in de indrukwekkende Cobbold Gorge en tussen Georgetown en Cairns is er het Undara Volcanic Park, ondergrondse lavatunnels. Naarmate dat deel van de reis nadert en ik er wat meer over lees, blijken al die plekken echter enkel bereikbaar met (dure) private tours. We gooien het plan een beetje om, reizen sneller door de outback van Queensland en besluiten om de laatste 3 dagen te touren in de lush tropical north rond Cairns. Drie vierden van het gezin vindt dat ongelofelijk verwarrend, want tijdens het schrijven van Polarsteps en andere reisverslagen weet achteraf niemand meer wanneer we waar waren, hoe de camping eruit zag en wat er daar in de buurt nu weeral te doen was. Bij deze dus het enige echte officiële verslag van The Part Of The Trip That Nobody Remembers.

Dat het allemaal wat vaag wordt, is uiteraard ook wel te begrijpen. Ondertussen zitten we immers al 22 dagen in de camper. De sfeer is nog steeds goed, al hebben we ‘t stilaan wel gehad met elke middag broodjes met sla, kip, kaas, komkommer en wortels te eten. Ter afwisseling maken we af en toe een koude pastasalade klaar, waarvan Griet op dag 18 plots bekent dat ze dat helemaal niet lekker vindt. We blijven mekaar beter leren kennen. Afwassen en afdrogen zijn ook na 3 weken nog altijd taken waar intense debatten over worden gehouden, net zoals over wie er wanneer vooraan mag zitten tijdens het rijden en of dat wel even lang is als de vorige rit. Sam en Robin slapen al een tijdje samen bovenaan in 1 bed en beginnen elke avond nadat iedereen “slaapwel!” gezegd heeft ongelofelijk veel plezier te maken en keihard te giechelen. Dat is enerzijds heel plezant en anderzijds strontvervelend. Laten we het erop houden dat de volledige camping in Atherton weet dat een Belgische vader het op 21 september efkes helemaal gehad had.

Atherton, dat is de eerste stop na Georgetown. Rondom Cairns heb je de Atherton Tablelands, vrij vertaald als de Heuveltjes van Atherton. ‘t Is slechts een luttele 3u40 rijden van Georgetown, dus dat geeft onderweg wat tijd om te stoppen langs enkele mooie watervallen. Er zijn er zodanig veel dat je een volledige dag waterfall-circuit kan doen in de Tablelands, maar dat lijkt me wat van het goeie teveel, dus ik pik er drie uit op de route: een grote om naar te kijken, een kleintje om in te zwemmen en een gewone met een wandeling errond. De rit naar nummer 1, Millstream Falls, is nog altijd behoorlijk droog en heet en we vragen ons af hoe het hier over 200 km plots lush en green kan worden. De afslag naar de waterval is waarschijnlijk het slechtste stukje unsealed road dat we heel deze trip gezien hebben en ik begin even te vrezen dat we er de laatste kilometers van deze reis toch nog in zullen slagen onze borg te verliezen, maar de carrosserie blijft intact. Na Millstream rijden we verder naar Millaa Millaa Falls en plots, van het ene op het andere moment, slaat het landschap volledig om en lijken we ineens in The Shire in Lord Of The Rings rond te rijden. Of zoals Griet het omschrijft: Tropisch Ronse. Prachtige heuvels, weelderige bomen en zowaar: groen gras! Er is ineens ook meer verkeer en de dorpjes volgen mekaar veel sneller op. Gedaan met de outback. Millaa Millaa Falls is een Instagram-waterval en dat merken we ook aan de busladingen toeristen die er worden gedropt. Ik spring erin tijdens een rustiger moment, maar de rest van het gezin heeft ofwel watervalverzadiging ofwel geen zin in andere mensen, dus we blijven er niet te lang. De bewoonde wereld, ‘t is wennen.

De laatste waterval van de dag, Malanda Falls, bezoeken we niet zozeer voor het water, maar wel voor de tropische bossen errond. Je zou er namelijk tree-kangaroos kunnen spotten. Dat lees je goed: boomkangoeroes. We doen een typisch Australische wandelingetje in een lus van anderhalve kilometer, waarbij we ons niet te veel illusies maken: alsof die beesten hier zo dicht bij de weg in een mini-klein stukje regenwoud gaan komen verpozen. Gelukkig is ‘t mooi en loopt er af en toe eens een vreemde Australische boskalkoen voorbij in de kleuren van de Belgische vlag, dus da’s ook al iets. En dan horen we plots geritsel. We staan stil en kijken naar boven, maar we hebben onze verrekijker in de auto laten liggen, dus ‘t lijkt onmogelijk om tussen al die bladeren en takken iets te kunnen zien. Misschien was het ook gewoon weer zo’n onnozel kalkoengeval. Tot Arendsoog Sam ineens “Kijk, daar, daar, daar!” roept. Robin en Griet spotten ‘m vrij snel ook. Ik heb echt geen idee waar ik moet kijken, ondanks een goed bedoeld - maar heel irritant - stappenplan:  “Awel, ge ziet daar die stam die zo’n beetje, een beetje… bruinig is, zo die bruinige stam zo?” Wellicht, ja. “Awel, dus daar het vierde takje links, zie je waar er zo een precies zo een dun blaadje in een soort, een soort V-vorm is?” Ik denk het. “Dus zo daar, awel net daarboven zie je het topje van z’n staart, zie je?” Nee, ik zie ‘t niet, nee. “Allez! Dus…” En opnieuw. En opnieuw en uiteindelijk zie ik ‘m ook, klein, schattig, ver weg, vastgeklampt aan een boomstam, prachtig onscherp vastgelegd op camera: onze eerste (en voorlopig enige) boomkangoeroe. Pakken ze ons niet meer af. Ik zie ‘m al niet meer, denk ik, kinderen, we kunnen weer verder!

Tegen de avond komen we aan op de camping in Atherthon. Het verwarmd zwembad is voor morgenvroeg, ‘s avonds wordt er nog wat gehomeschoold en naar Inside Out 2 gekeken in de Cinemazaal van de camper. Tijdens het koken krijg ik van een Australiër wat tips over de oostkust die we na de road trip gaan verkennen. Volgens hem moeten we absoluut naar de Whitsundays gaan, meer bepaald de Hill Inlet Lookout. Genoteerd! Hij had er beter meteen bij verteld dat we ons moesten haasten, aangezien de Queensland schoolvakantie weldra begon, maar daarover later (helaas) meer.

De volgende dag reizen we door naar de Mossman Gorge. op slechts anderhalf uur van Atherton. We doen ‘t op ‘t gemak, duiken nog eens in ‘t zwembad, doen nog een laatste keer wat kleine boodschappen en vertrekken zo rond de middag, waardoor we pas rond 15u bij de gorge arriveren. Dat blijkt helaas iets té relaxt (‘t is ook nooit goed). De Mossman Gorge is zo populair dat ze de (grotere) parking op 2 km van de gorge zelf gelegd hebben en je een shuttlebusje moet nemen om er te geraken. Dat had ik gelezen, maar ergens in kleine lettertjes stond blijkbaar ook vermeld dat de laatste returnshuttle al om 16u30 is. Heel spijtig, want daardoor moeten we op een klein uur door een park rennen waar eigenlijk veel meer te zien is. Je kan er zwemmen in de prachtig wilde rivier en via een spectaculaire hangbrug geraak je tot bij een schitterend junglepad van een kilometer of 4. Daar hebben we helaas de tijd niet voor, dus na 800m maken we rechtsomkeer en sprinten we de brug over, terug naar de shuttlebus. Niet dat we hier anders zouden vastzitten tot de volgende ochtend, we hadden het stukje naar de parking ook perfect kunnen wandelen. Maar het vooruitzicht om dat in het donker te doen is niet bepaald aanlokkelijk én we willen ook op tijd op onze camping in Mossman zijn. Daar wacht immers het grootste camping-zwembad ooit en dat is, laat ons wel wezen, veel belangrijker dan nog maar eens een tocht door de jungle.

De Mossman Pool & Caravan Park is de enige campground in Mossman en de 15 kampeerplaatsen liggen vlak naast het gemeentelijk, olympisch 50 meterbad. Daar hebben we allemaal nog nooit in gezwommen, dus er gaat wat opzoekingswerk aan vooraf: wat zijn de olympische records, de Belgische records, de elite, de jeugd, de vrouwen, kortom: welke tijden moeten we hier eigenlijk verbeteren? Sam en Robin springen er vol goeie moed in en zouden en passant graag ook nog rap even crawl leren alvorens ze aan hun recordpoging beginnen. Ik kan ze gelukkig overtuigen om het gewoon bij schoolslag te houden, op voorwaarde dat ik ook even de snelste tijden in die slag opzoek, anders is de vergelijking niet eerlijk. Lang verhaal kort: we zwemmen op 50 meter bijna even rap als de wereldkampioenen op 100 meter en dat vinden we allemaal zeer goed. We maken de koelkast verder leeg en gooien zalm, maïs, haloumi en patatjes op de grill-plaat. De voorlaatste avond wordt afgesloten met “De Grote Individuele Gezinsquiz”, een verrassing waar Robin de laatste dagen intensief aan gewerkt heeft in Powerpoint. Helaas slaat na 1 ronde het digitale noodlot en blijkt de file verkeerd gesynchroniseerd, waardoor al het werk onherroepelijk verloren is. Groot drama natuurlijk en dat terwijl de eerste ronde (“Eten”) veelbelovend van start was gegaan met veertien topvragen als “Wie van het gezin lust het meest?”, “Lustte mama vroeger wel kaas?” en “Wat is Sam haar lievelingseten (meerdere antwoorden mogelijk)?” Robin herpakt zich na de tranen wonderwel en begint zoveel mogelijk vragen die ze zich nog kan herinneren op te schrijven “in notities, want ik werk NOOIT MEER IN POWERPOINT!!!” Ontknoping in Cairns, stay tuned!

Het Daintree Rainforrest is volgens slimme mensen een van de oudste regenwouden op aarde, van in de tijd toen alle continenten nog aan mekaar hingen. Koesteren en voorzichtig mee omgaan, zou je dan denken, maar hier in Australië leggen ze er gewoon een weg dwars doorheen. We leren achteraf dat het in de jaren ‘80 niet veel gescheeld had of het volledige regenwoud was gekapt en verkaveld, maar dat hebben ze gelukkig kunnen tegenhouden. In elk geval ligt er nu dus een stukje regenwoud dat je het makkelijkst kan bewonderen door er met de auto doorheen te rijden. Dat moet je ons op deze voorlaatste camperdag geen twee keer zeggen. We staan vroeg op en rijden van Mossman naar de Daintree-river, waar je via de ferry het regenwoud binnen vaart. Eens van de boot begint de weg spectaculair te kronkelen door een weelderig bladerdek. We stoppen bij Alexandra’s Lookout en kijken uit over Port Douglas in de baai beneden, ‘t is te zeggen, sommigen onder ons, anderen gebruiken de stop om wat vlechtjes te leggen. Lang reizen, op d’n duur geraak je aan alles gewoon. We rijden verder en zien langs de kant van de weg overal bordjes die je waarschuwen voor casuarissen: boze, prehistorische struisvogels met die typische blauwe kam. Net zoals gedurende onze hele trip in de Northern Territory worden we wederom niet verrast door plots overstekend wildlife, maar gelukkig liggen ze hier ook niet platgereden langs de kant van de weg. We stoppen bij het Daintree Discovery Center, een soort openluchtmuseum met een treetop-wandeling en een beetje uitleg over de jungle en de beestjes van vroeger en van nu, via zo’n audiobakje dat je aan je oor moet houden, waardoor het lijkt alsof je de hele tijd op je gemakt loopt te telefoneren terwijl er een dinosaurus naast je staat. De natuur is prachtig, de strangler figs spectaculair en het Discovery Center geeft het allemaal mooi weer, maar zoals Griet het treffend omschrijft, ook wel typisch Australisch: veilig, braaf en educatief.

Een beetje verderop stoppen we voor de laatste restjes middageten en een artisanaal ijsje, heel kenmerkend voor een - ehm - regenwoud. We doen de Madja-boardwalk op een houten platform doorheen een stukje mangrove en eindigen via de Kulki-boardwalk tenslotte op het meest noordelijke punt van onze Australië-reis: het strand van Cape Tribulation, de baai waar ontdekkingsreiziger James Cook in 1770 voor het eerst voet aan wal zette. Verder willen we niet, kunnen we niet en mogen we niet, want vanaf hier is ‘t enkel met een 4x4 te doen: de weg loopt nog zo’n 1000 km verder noordwaarts in dit knettergek groot land, maar wij hebben voorlopig geen ambitie om daar over te steken richting Papoea. Peniskokers, da’s voor een volgende reis.

Onze laatste camping, de Safari Lodge, ligt vlakbij Cape Tribulation. We duiken nog even het zwembad in en beginnen vervolgens ons gerief te verzamelen, valiezen te vullen en de camper wat te kuisen, kwestie van dat niet allemaal morgenvroeg te moeten doen. De buitenkant hoeft in principe niet, maar het slagveld aan dode vliegen en andere squashed insecten op de motorkap is na 24 dagen toch een beetje gênant. Na het eten vullen we de tijd met een gezelschapsspelletje, want we hebben op deze laatste avond nog 1 activiteit gepland: een nachtelijke jungletrek! Onze gids - die als twee druppels water op Frank Zappa lijkt - vertrekt om 21u om de hoek bij de Ferntree Lodge. Robin heeft er maar weinig zin in (ze is moe en vindt nachtelijke jungletochten een beetje eng), maar met het vooruitzicht dat het maar anderhalf uur gaat duren, krijgen we ze toch mee. Het eerste wat de gids vraagt is of iemand op een bepaald uur moet thuis zijn, want hij laat zich graag leiden door de natuur, dus dit zou wel eens lang kunnen duren. Robin wil nog haar hand opsteken, maar Zappa lijkt niet echt te verwachten dat er iemand bezwaar aantekent. Z’n echte naam is Kane, met de “k” van koekoek. “Allright”, zegt hij, “let’s go” en hij schopt z’n sletsen uit en trekt de jungle in op blote voeten, met 15 verbaasde toeristen achter ‘m aan, waaronder nog 2 andere Belgen uit Limburg. Gelukkig voor Robin blijven we ook ‘s nachts veilig op de houten verhoogjes (de Dubuji Boardwalk deze keer), behalve Koekoek Kane uiteraard, die af en toe vrolijk de donkere wildernis instapt, olijk orerend over elke paddestoel, varen, spin of boomstronk die hij onderweg tegenkomt.

‘t Moet gezegd, z’n enthousiasme werkt aanstekelijk. Zelden iemand zo on fire geweten over bladgroen. Hij heeft verschillende zaklampen mee en kan in UV-licht aantonen dat sommige blaadjes meer chlorofyl hebben dan andere. ‘t Wordt bijna een soort goochelshow als hij vraagt om alle gewone zaklampen uit te doen en de bladeren rondom hem plots in allerlei tinten rood oplichten. Insecten zien de jungle helemaal anders dan ons. “I swear, if you zoom in carefully on the nerves of the leaves, you see whole cities with runways and everything.” Ook over paddestoelen geraakt hij niet uitverteld, wat misschien wel een en ander verklaart. Hij toont met z’n zaklamp hoe je de sporen onder ‘n zwam kan zien vallen en vertelt hoe de mycelium-draden alles onder de grond verbinden tot een groot junglenetwerk. “Everything is connected!” We zien gigantische felgroene wandelende takken - die een soort munt-spray afvuren als je erop knijpt - en de ogre-faced net-casting spider, een spin met heel grote ogen die exact doet wat z’n naam doet vermoeden: een net afschieten van tussen z’n voorpoten om zo z’n prooi te vangen. Kane gaat ook op zoek naar grotere dieren: “Stay here, I go check this place out, yesterday there was a croc here!” en weg is hij op z’n blote voeten, totaal van het padje af. Maar eigenlijk missen we die grote beesten niet, we worden samen met hem blij genoeg van al dat kleins. Omdat size matters, toont hij ons alsnog een gigantisch grote brandnetel, de stinging tree, de meest stekende plant ter wereld, berucht omwille van z’n extreem pijnlijke netels, waar je weken tot zelfs maanden van kan afzien. Alsof dodelijke slangen en spinnen allemaal nog niet genoeg zijn. Wat een land.

Bijna op het einde van de tocht spot hij nog twee groene boomkikkers en dan wil hij graag afsluiten met een magisch moment. Hij sprenkelt wat water over een jonge boom en nodigt iedereen om er rond te komen zitten. Half grappend schijnt hij met z’n lamp nog eens in de jungle “to check for snakes, nope, it’s safe”, maar iedereen blijft toch redelijk veilig op het houten platform. Wat volgt is inderdaad prachtig, want hij vraagt om alle zaklampen te doven en plots lijkt het alsof de boom in het donker langzamerhand licht begint te geven. Wat er precies aan de hand is, laat hij in het midden (‘t zijn wellicht planten of paddestoelen op de stam die - net zoals bijvoorbeeld vuurvliegjes - bioluminescent zijn), maar dat maakt ook niet zoveel uit, hij gaat helemaal op in een verhaal over z’n leven in het Daintree-forrest en de spirituele kant ervan. Tot z’n serene mantra plots doorbroken wordt door een stem die met licht Limburgse tongval heel beleefd vraagt “if I can maybe turn on the light, because I think there’s something on my arm.” Als de zaklamp aangaat ziet iedereen zonder overdrijven een 40 centimeter lange gigantisch dikke reuzenduizendpoot over die kerel z’n blote arm kruipen. “Don’t move! Normally they don’t bite!”, zegt Frank Zappa. De Limburger blijft braaf staan, maar z’n arm is toch al wat aan ‘t bloeden. Tot zover normally. “The centipede is my spirit animal, I knew something was going to happen tonight!” Altijd handig, iemand die achteraf alles van tevoren wist. Z’n publiek moet toch wat bekomen en wij gaan even verhaal halen bij de onfortuinlijke Belg, die eigenhandig het woord “chill” lijkt te herdefiniëren. Hij voelde eerst iets vallen in z’n nek, dan onder z’n t-shirt, vervolgens onder z’n oksel en uiteindelijk op z’n arm, “mar ik dach: als ik nu iets zeg verpest ik z’n spiritueel moment nog.” Terug op de camping lenen we’m wat ontsmettingsmiddel en weg is hij, samen met z’n vrouw, die na vanavond waarschijnlijk voor altijd zal blijven twijfelen aan alle emoties van haar man.

De volgende ochtend staan we vroeg op, pakken we alles definitief in en zetten we via de mooie Cook Highway koers richting Cairns. We arriveren rond 14u (in de gietende regen) en krijgen na een heel korte inspectie meteen de volledige borg terug. Had ik geweten dat ze er zo snel zouden overgaan, ik had verdikke wat minder hard op die dode libellen gefrot. ‘t Is gebeurd, de road trip zit erop! We hebben in 25 dagen 6535 kilometer afgelegd, 903 liter Diesel verbruikt en voor €1148,73 getankt. Mochten we deze trip in West-Europa gedaan hebben, ‘t had nog een pak duurder geweest, maar ik heb ‘m toch een beetje misrekend: als je hier door de woestijn rijdt en slechts om de 400 kilometer een tankstation tegenkomt, kost de brandstof soms bijna dubbel zoveel als de gemiddelde Australische prijs waar ik vanuit ging. Maar goed, ‘t was (bijna) elke kilometer waard. Zeker deze 3 laatste dagen die iedereen na afloop al bijna meteen weer vergeten is, godverdekke. Atherton, Mossman en Daintree, The Part Of The Trip That Nobody Remembers, we laten er een tatoeage van maken. Hoog tijd om wat te vertragen en te chillen in Cairns!

Next
Next

Karumba en Georgetown